Het woonerf toen.
Toen het stationsplein in Amersfoort bijna klaar was dacht
elke bezoeker/ gebruiker: "wat een lekkere grote en makkelijke
ruimte!".
De schuine stoepranden nodigden uit om het plein op te rijden. De strepen, schuin over het plein, werden direct opgevat als parkeergeleiders. De grote rijlus voor de ingang was ideaal om je oude moeder van 85 even naar de trein te brengen. En als je wat langer wilde parkeren, kon dat ideaal op de bestrate middenberm. De ontwerpers wilden een plein zonder obstakels, waar iedereen zich als vanzelf aan de regels zou houden. Helaas de gebruikers konden die regels niet aflezen uit het ontwerp. De gemeente kwam met een oplossing. Er kwam een groot bord waarop werd uitgelegd dat:
De schuine stoepranden nodigden uit om het plein op te rijden. De strepen, schuin over het plein, werden direct opgevat als parkeergeleiders. De grote rijlus voor de ingang was ideaal om je oude moeder van 85 even naar de trein te brengen. En als je wat langer wilde parkeren, kon dat ideaal op de bestrate middenberm. De ontwerpers wilden een plein zonder obstakels, waar iedereen zich als vanzelf aan de regels zou houden. Helaas de gebruikers konden die regels niet aflezen uit het ontwerp. De gemeente kwam met een oplossing. Er kwam een groot bord waarop werd uitgelegd dat:
- het
plein alleen toegankelijk was voor taxi's en dienstauto's,
- de
schuine strepen alleen voor de sier waren,
- de
grote rijlus was alleen voor taxi's,
- en
parkeren op de middenberm was niet toegestaan.
Al snel werd duidelijk dat haastige gebruikers geen tijd
hadden om te lezen. Toen de rechter uitsprak dat het bord niet voorkwam in het
RVV en dus ongeldig was het dan ook snel gedaan met dit esthetisch ontwerp. Er
waren palen, poefs, geleidingsranden, grote plantenbakken en vele verbodsborden
nodig om de woelende stroom gebruikers een beetje in juiste richtingen te laten
stromen.
De bedenkers van het eerste woonerf in het Westerkwartier in
Delft (begin '70) wisten precies dat gebruikers van de openbare ruimte in feite
woestelingen zijn die alles doen wat kan en niet expliciet verboden is. In het
Westerkwartier reden auto's te hard door de smalle straten. En omdat er geen
parkeerplaatsen waren werd overal geparkeerd: op de stoep, naast de kerk op
plein en op elke straathoek. En omdat het RVV toen alleen het bebouwde kom
regiem kende, reden de auto's, waar dat maar een beetje kon, 50 km per uur.
Deze situatie had als resultante dat de voetganger, de fietser en het spelende
kind zo goed als vogelvrij waren in de resterende ruimte op straat. Hier moest
wat aan gebeuren. Doorgaand verkeer werd geweerd door een circulatieplan in te
voeren. Hardrijden werd bemoeilijkt door drempels en asverschuivingen. Parkeren
werd gereguleerd door in de straat vakken af te zetten met plantenbakken, biels
en palen. Verder was het nodig om vast te leggen dat je in zo'n gebied alleen
stapvoets (15km/u) mag rijden. Delft had al snel navolging in veel gemeenten.
Het idee sloeg zo aan dat het zelf aan de basis werd gelegd voor de verkaveling
van veel nieuwbouwwijken. In Sterrenburg in Dordrecht werd zo een
aaneensluitend woonerf van vele hectaren tot stand gebracht. Midden jaren '70
kwam dan ook de woonerfregeling tot stand. Nu kon je met één verkeersbord iets
regelen waar je daarvoor een heel woud van verkeersborden nodig had.
De woonerf hausse kende zijn hoogtepunt midden jaren '80.
Maar ... plotseling keerde het tij. Jonge ontwerpers vonden het woonerf een
onding. De brandweer- en vuilniswagens had problemen met de paaltjes en de
drempels. Een wethouder in Rotterdam organiseerde zelfs een studiemiddag tegen
de "vertrutting" van het woonerf. Met de nieuwe generatie ontwerpers
die aan de VINEX van de jaren '90 begon, werd het woonerf als innovatie in
feite ten grave gedragen. Omdat het woonerf zelf symbool stond voor de truttige
vormgeving van de jaren '70-'80, verdwenen tevens alle functionele aspecten uit
de planning. Rekening houden met kinderen in een vroeg stadium, moest wel
onherroepelijk leiden tot de zo vermaledijde vertrutting en moest dus tot elke
prijs worden voorkomen. Liever achteraf een 30-km zone met hier en daar een
drempel, dan een woonerf. Zo kon de wijk Zenderpark in IJsselstein tot stand
komen met lange rechte brede woonstraten tot 500 meter lang. Zoiets nodigt
zeker niet uit tot rustig rijden.
En het woonerf Nu?
In mijn werk zie ik, middels veldwerk en onderzoek, veel
wijken in Nederland aan mijn ogen voorbij komen. Opvallend is dat veel
woonerfwijken nog altijd kinderrijk zijn. Vaak zijn dit soort wijken
aantrekkelijk voor gezinnen met jonge kinderen. In Heerlen is de wijk Zeswegen,
indertijd ingericht met woonerven, nog steeds in trek. Neemt in de hele regio het
aantal jeugdigen de laatste 10 jaar af, in deze wijk is dat nog nauwelijks te
merken. Gelijke conclusies zijn ook te trekken voor de wijken Lunetten in
Utrecht, Cellesbroek in Kampen en Leweborg/Beijum in Groningen.
In 2005 heeft 3VO (nu VVN) een onderzoek gedaan naar de
leeftijd waarop kinderen zelfstandig naar buiten mogen gaan. In woonerven mogen
kinderen gemiddeld vanaf 4,3 jaar zelfstandig buitenspelen. In 30
kilometerstraten is de gemiddelde leeftijd 5,4 jaar en in 50 kilometerstraten
5,9 jaar. Op een jong kinderleven is het verschil van meer dan een jaar erg
veel. Zo bezien is het woonerf winnaar waar het gaat om het leren van
zelfstandige mobiliteit.
Het lijkt erop dat de combinatie van regelgeving en
inrichting ouders meer vertrouwen geeft in een woonerf dat in andere
woonomgevingen. Veel lieden stellen hun hoop op de combinatie Cruise-Control
met GPS, waardoor je via de sateliet precies kunt afdwingen hoe hard er wordt
gereden. Echter Cruise-Control wordt alleen vanaf de duurdere middenklasse auto's
standaard ingebouwd en blijft zoiets voorlopig toekomstmuziek.
Zo bezien is het woonerf nog zo gek niet:
- Kinderen hebben beduidend meer mogelijkheden om buiten te zijn;
- Opgroeiende kinderen doen eerder ervaring op met zelfstandig naar buiten gaan;
- Als er meer jeugdigen in straat wonen neemt de kans op vriendje maken toe. Voor de sociale samenhang zijn deze vriendschappen belangrijk;
- Wijken met woonerven hebben een concurrentievoordeel op de regionale woningmarkt bij gezinnen met jonge kinderen;
- Het woonerf is er: het kan zo worden aangelegd zonder extra regelgeving!
Het woonerf straks: een uitdaging!
Als we de functionele kanten van het woonerf bezien, hoeven
die niet met de ouderwetse middelen als, bruine paaltjes, biels en plantenbak,
te worden vormgegeven. Ze kunnen heel goed met een moderne vormentaal worden
gecombineerd. Voor opdrachtgevers, vormgevers en beleidsmakers ligt hier een
uitdaging. Hetzelfde geldt voor de verkavelingen: ook moderne verkavelingen
zijn goed te combineren met het woonerf, als je je best er maar voor doet. Zet
het woonerf weer op de agenda en maak er wat van!
ir.
Dirk Vermeulen,
Stg. SPEELRUIMTE,
Amersfoort
Dit artikel was een bijdrage aan:
Congres
"De openbare ruimte, wat levert het op?"
georganiseerd door het blad Stedelijk
Interieur