2008-12-03

Een visie op ruimte voor buitenspelen

1. Buitenspelen een visie

De visie van Speelruimte is dynamisch en mede gebaseerd op de kijk op onderstaande gegevens, verkregen door ondermeer observatie, onderzoek en praktijkervaring. Aangevuld met dezelfde soort informatie van andere spelers in de markt en uit universitaire kringen.
Speelruimte maakt gebruik van een ruime praktijkervaring, speelt in op trends en nieuwe ontwikkelingen bij leveranciers van speeltoestellen.
Maar primair gaat Speelruimte uit van de doelgroep: de gebruiker, kind en/of jongere. Waar onder meer de inrichting voorziet in het thuis voelen op de plek en aangepast is aan de maat van de gebruiker, een aanbod afgestemd op de lichamelijke en motorische vaardigheden en daarin ontwikkeling biedt, waar ontmoeting mag en kan; een aanbod voor beide sexen. Maar waar ook ouders of begeleiders een plek vinden en weten dat de plek veilig, geborgen, herkenbaar en bereikbaar is.

1.1. Kinderen spelen overal

Kinderen hebben om tot spelen te komen speelaanleidingen nodig. Speelaanleidingen kunnen eenvoudige tot geavanceerde toestellen zijn, maar het kan net zo goed een paaltje of een parkbankje, een hoop grond of zand, een omgevallen boom of tak, een open grasveld of een ondoordringbaar heestervak, een natte plek of een heuvel, onverhard of juist verhard terrein zijn.

1.2. Speelgedrag

Het speelgedrag van kinderen is niet voorspelbaar. Het ene moment kan het kind druk bezig zijn. Het volgende moment rust op een bankje zoeken. De ene dag een rauwdouwer, de volgende dag afhankelijk of lusteloos. Daarbij zijn er verschillen tussen meisjes en jongensspel, welke toenemen naarmate kinderen ouder worden. ’t Zijn net mensen.

1.3. Tijdsbesteding

Kinderen en jongeren besteden steeds meer vrije tijd aan activiteiten binnenshuis. Voor een groot deel wordt met elkaar gechat via internet en mobiel. MSN, SMS en internetgames zijn de straat als informele contactruimte in rap tempo aan het verdringen. De jeugd van nu maakt eerder een afspraak via mobiel of chatbox dan via een praatje op straat.
Als gevolg van deze ontwikkeling neemt  de tijdsbesteding, in de buitenspeelomgeving, van kinderen en jongeren (vanaf 9 jaar) gestaag af. Door de vergrijzing neemt de kans op contact op straat nog eens verder af. Het buiten zijn en -spelen staat, met name bij de oudere leeftijden, onder druk. Daarmee neemt de dagelijks portie gezond bewegen ook af.

1.4. Gezondheid

Buitenspelen is gezond, verhoogd de sociale vaardigheden, motorische ontwikkeling, opmerkzaamheid, oriëntatie vermogen, gevoel voor seizoenen, klimaat, immuniteit tegen ziekten, obesitas, ... en dat kost allemaal niets en het komt zo maar aanwaaien.

1.5. Emotionele ervaring

De leukste speelervaringen van volwassenen zijn voor 95% terug te brengen tot spelen in de natuur, op braakliggende terreintjes of bouwplaatsen: hutje bouwen, kuilen graven, kikkervisjes vangen, beestjes zoeken, boompje klimmen...
Wie heeft niet een litteken opgedaan bij het buitenspelen en weet als volwassenen nog steeds hoe dit “trofee” verkregen is?


2. Visie vertaald naar praktijk

Vele speelplekken lenen zich voor meer dan toestellen alleen. Een onderscheid moet gemaakt worden naar openbare voorzieningen en naar voorzieningen bij scholen, kinderdagcentra en instellingen. Immers bij de drie laatsten spelen in een kort tijdsbestek veel kinderen buiten op een relatief kleine voorziening. Hier zullen we ingaan op openbare voorzieningen.

2.1. Openbare voorzieningen

Vooropgesteld wordt dat niet alle openbare voorzieningen natuurlijk spel moeten en kunnen bieden. De grootte kan te beperkt zijn of de directe omgeving leent zich er gewoon niet voor. Bij afwisseling en variatie die we het kind in het speelaanbod willen bieden neemt het natuurlijk spel nog niet de plek in die het verdient.
Mogelijkheid tot sociale controle, overzichtelijkheid, netheids drang, prioriteitstelling (kavel/ woning grootte, parkeren/ verkeer, openbaar/ privé) en de angst voor waarde vermindering van het eigen (woning)bezit, zijn enkele oorzaken van het terugbrengen van speelvoorzieningen tot plekken met veelal alleen toestellen.

2.2. Wat is nodig

Elk kind speelt anders en per dag verschilt dat. De ene dag kan het een rauwdouwer zijn de volgende dag is een plekje om te zitten kijken net zo leuk.
Plekken met toestellen zijn dan ook nodig. Hier spreek je af en thuis weten ze waar je uithangt.
Je moet ook weten waar andere speelplekken zijn in je buurt of wijk en hoe je er kan komen. Eigenlijk een soort speelse verbindingsroute in de directe woonomgeving en de speelse hoofdverbindingsroutes om verder te gaan naar de scholen, clubs of winkels om een boodschapje te doen. Beiden nodig om veilig van “a” naar “b” te kunnen komen.

2.3. De speelse (hoofd)verbindingsroutes

Er is niets nieuws onder de zon. De informele speelruimte, de ruimte waar geen toestellen staan en die door kinderen als speelruimte gebruikt wordt kan onderdeel van deze route uitmaken. Stoepen breder dan 2 meter, grasbermen, taluds, achterpaden, woonpaden, overhoeken worden immers al vaak bespeeld.
Met een beetje zorg wordt de informele speelruimte tevens verbindingsroute waar je elkaar tegenkomt en met elkaar kan spelen.

2.4. Inrichtingsmogelijkheden

Plekken met toestellen zijn veelal in hun omgeving aan te kleden met bomen, struiken en hagen. Afhankelijk van de grootte van de plek zal de keuze op heesters, een haag of een begroeid hek vallen. Ruimte kan er zijn voor een verhoogd/ verlaagd deel. Waarbij de variatie in het gebruik van materialen meteen al de mogelijkheid geeft om aan sociale controle, overzichtelijkheid, netheids drang, prioriteitstelling  en de angst voor de waarde vermindering van eigen (woning)bezit vorm te geven/ tegemoet te komen.
Bij het inrichten van de informele speelruimten zullen eerst de verschillende soorten speelse (hoofd)verbindingsroutes moeten worden bepaald en vastgesteld (speel-s-circulatieplan).
Herkenbaarheid speelt een grote rol, verhardingspatronen op stoepen en oversteekplekken of kindertegels, stoepranden en putten die weer uitnodigen tot balspel samen met de vereiste auto verkeersremmende maatregel. Groene (achter/woon)paden die nooit afgesloten mogen worden; waar schuttingen altijd ongewenst zijn, dan wel 1 meter of haagbreedte uit rand pad liggen; met verbredingen en verspringingen; waar achtertuinen en schuren bereikbaar blijven maar scheuren niet mogelijk is. Achter- en woonpaden die een verzameling kunnen zijn van het snippergroen, overhoeken en natuurlijk spel (zie boven). Waar je meer kan tolereren omdat je auto er niet staat.
Waar grasbermen en taluds mogelijk meer worden dan hondenpoepstroken. Waar je een tentje mag neerzetten een balletje mag rollen (maak grastaluds tot graskades), bomen en heesters in groepen aangeplant voor meer doorzicht, overzicht en spannende plekken geven.

2.5. Materialen

Snelgroeiend hout maar goed knot of kandelaarbaar (bijvoorbeeld: wilg, els populier, es, plataan), heesters, hagen en klimmers, betonvlechtmatten al dan niet gegalvaniseerd.
“Dode materialen” zand, grond, verschillende verhardingsmaterialen glad als asfalt of grote tegels (50x50), hobbelig klinkers of keitjes, gekleurde vakken (maar geen hinkelvakken!), de eigen kindertegel..., muurtjes of “drempels”.
Bij het maken van keuzes voor speeltoestellen zal gekeken worden naar duurzame materialen en een beperkt, terughoudend kleurgebruik worden toegepast.

2.6. Ouders

Net zo als kinderen verschillend van aard kunnen zijn, zijn ook de ouders verschillend en gelukkig maar.
In alle gevallen dragen de ouders de verantwoordelijkheid voor hun kinderen. Kennen ze de ins- en outs van hun eigen kinderen en weten ze wat deze wel en niet (aan)kunnen. Geven ze hun kinderen de ruimte om buiten te spelen. Horen ze te weten dat ook in de buitenruimte gevaren op de loer liggen. Kinderen moeten leren deze gevaren in te zien, in te schatten. Zij zullen hun eigen mogelijkheden verkennen, hun grenzen bepalen en verleggen. Ouders helpen daarbij door een oogje in het zeil te houden, waar nodig aan te moedigen en soms te troosten. Ouders en kinderen tot en met acht jaar zijn in de buitenruimte onlosmakelijk met elkaar verbonden.

2.7. Buurt

Alhoewel de reikwijdte van kinderen met de jaren groeit van “blokje om”, “straat over” tot “de wijk in” geldt dat in de buurt kinderen “spelen” van 0-18 jaar. Het speelplekje om de hoek is ’s avonds de afspreekplek voor jongeren, het is immers de plek die ze al sinds hun prilste jeugd kennen. Het trapveldje verderop is overdag de speelplek van de jongsten,  die in de directe nabijheid wonen.

2.8. Tot slot

Interactie tussen jong en oud, kinderen en hun ouders, ouders en ouders, ouders en grootouders, grootouders en (klein)kinderen kan alleen buiten in de buurt ontstaan. Tolerant gedrag is daarbij het kernwoord. SPEELRUIMTE kan slechts het woord tolerantie noemen en de speelse inrichting zodanig ontwerpen dat interactie mogelijk is. SPEELRUIMTE ontwerpt echter geen tolerant gedrag ...

©SPEELRUIMTE
Jaap Bros
03-12-2008